Deze bekende puzzel laat
duidelijk zien dat hij tot de familie van de kooipuzzels bestaat. De twaalf
staven omsluiten een rode bal. Bij het bevrijden van de bal is het noodzakelijk
om eerst twee staven te draaien voordat de eerste stukken verwijderd kunnen
worden. Als de eerste vier stukken verwijderd zijn dan kan je de bal uit de kooi
halen.
De puzzel bestaat uit twaalf
staven die met elkaar verbonden zijn op dezelfde wijze als de kruispuzzel. Bij
elke acht hoekverbindingen is er een ‘slotstuk’ welke kan draaien. Bij het
maken van de puzzel kan je het onderstaande schema gebruiken. Elke staaf
heeft een lengte van 6 eenheden, bij een doorsnede van één eenheid. Bij het
maken van de slotstukken moet je het draaigedeelte goed rond schuren. Het getal naast
elke staaf geeft aan hoe vaak deze gedupliceerd moet worden. Bij het kiezen van
de bal moet men goed op de doorsnede letten, deze moet minstens 2 eenheden
bedragen, anders valt de bal uit de kooi als de puzzel samengevoegd is. De
doorsnede moet ook niet te groot zijn, anders kan de puzzel niet in elkaar gezet
worden. Het is leuk om de bal een contrasterende kleur te geven.